Onderzoekers van de universiteit van Amsterdam doen onderzoek naar de mate waarin psychosociale problemen en een licht verstandelijke beperking zich voordoen onder de Amsterdamse jeugd. Daarmee hoopt de gemeente grip te krijgen op de jongeren en hinderlijk en delinquent gedrag te voorkómen.
Het aantal kinderen met een lichte verstandelijke beperking in Amsterdam wordt geschat op 31.000. Zij hebben een hoog risico op gedragsproblemen en schooluitval, met als gevolg dat ze veel vaker dan gemiddeld storend en delinquent gedrag gaan vertonen.
Schattingen
Projectleider Inge Wissink: "Het zijn slechts schattingen, we hebben geen harde gegevens over deze groep jongeren, omdat het juiste onderzoeksinstrument nog ontbreekt. Dat is dan ook een belangrijk onderdeel van de opdracht van de gemeente Amsterdam: zorg voor een goede, gevalideerde methode waarmee kinderen op jonge leeftijd kunnen worden gescreend op lvb-kenmerken." Als de onderzoekers het instrument daadwerkelijk toepassen hopen zij betrouwbare uitspraken te kunnen doen over hoeveel kinderen in Amsterdam een lichte verstandelijke beperking hebben. Ze zullen ook onderzoeken of er samenhang is met de etnische achtergrond.
Overvraagd
Volgens Wissink worden kinderen met een lichte verstandelijke beperking vaak overvraagd omdat hun handicap niet duidelijk zichtbaar is. Dat gebeurt op school en thuis. "Het grootste probleem is dat zij door een late onderkenning te lang onzichtbaar blijven, totdat ze (onder invloed van "verkeerde vrienden") overtredingen begaan of in aanraking komen met het strafrecht."
Sociaal aanpassingsvermogen
De onderzoekers bekijken vanaf groep 5 de Cito-scores en de scores uit een test die het prosociale gedrag meet. De leerkracht moet de nieuw te ontwikkelen vragenlijst over het sociale aanpassingsvermogen van de leerlingen invullen. Kinderen die als hoogstwaarschijnlijk licht verstandelijk beperkt uit de tests komen, worden verder onderzocht.
Via het nieuw te ontwikkelen 'Instrument sociaal aanpassingsvermogen' wordt onderzocht "of kinderen goed functioneren zonder voortdurende begeleiding, hoe het is gesteld met hun tijdsbesef, hoe ze zich gedragen in sociale situaties, of ze goed met leeftijdgenoten kunnen omgaan, of ze kunnen plannen, of ze instructies kunnen opvolgen et cetera. Als kinderen op een aantal van deze aspecten slecht scoren, kan dat duiden op een gebrekkig sociaal aanpassingsvermogen."
Het onderzoeksproject omvat twee onderdelen: de ontwikkeling van het Instrument Sociaal Aanpassingsvermogen (waarbij 1000 leerlingen en 85 leerkrachten op zo'n 40 scholen worden betrokken) en de toepassing van de screeningsprocedure. Eind 2013 is het project afgerond.
Lees meer op de website van de Universiteit van Amsterdam