Kenniscentrum verstandelijk gehandicaptenzorg
Menu

Onrust door corona: als de glimlach achter je mondkapje verdwijnt

21 september 2020 Astrid Tulleners Geen reacties

Anja heeft misschien corona. Astrid Tulleners; docent en consulent Methode Heijkoop, beschrijft de onrust die dit teweegbrengt bij haarzelf en deze vrouw met een verstandelijke beperking die ze ondersteunt. En ze vertelt over de impact van een mondkapje, waarachter je glimlach verdwijnt.

Tyra Banks, modellen guru in de jaren 90 zei het al; smizen! Zoiets als; glimlachen met je ogen. Daar moest ik gelijk aan denken, terwijl ik glimlach onder mijn mondkapje, naar Anja, die dan steevast teruglacht met haar prachtige lach.

Nu gebeurt er niets, althans, Anja kijkt mij vol verbazing aan. Ik realiseer mij direct wat voor impact het dragen van een mondkapje heeft op de communicatie. Ze ziet niet dat ik glimlach en mijn gezicht is voor de helft verdwenen.

Wat er aan vooraf gaat
De telefoon gaat terwijl ik thuis begin met koken. Anja heeft koorts. Het is aan het begin van de coronaperiode en wij hebben de felbegeerde beschermende middelen nog niet binnen. We zoeken, bellen en vragen.

Voor de zekerheid hebben we dat wat voor handen is wel gelijk aangeschaft, stoffen vrolijk gekleurde mondkapjes. Direct bedenk ik dat we geen mensen hebben om Anja apart te begeleiden. En mocht ze corona hebben, dan wil ik mijn begeleiders niet blootstellen aan besmetting door zonder beschermende middelen met haar te werken.

Slappe lach
Vijftien minuten later. Samen met Anja zit ik midden in de dagbestedingsruimte, alleen. Op afstand doe ik mijn mondkapje om. Is het op of om? Om mijn oren, op mijn mond/neus dan maar.

Ze kijkt naar mij, ze kijkt nog eens en krijgt zo extreem de slappe lach dat ze ervan plast in haar broek. Ik huil ook van het lachen, niet bevorderlijk met een mondkapje op, alhoewel, de tranen worden direct geabsorbeerd door het mondkapje zelf.

Schoonmaken
We gaan naar de wc. Haar handen pakken de klink stevig vast. Schoonmaken, denk ik gelijk, niet vergeten. Ze pakt daarna de deurstijl vast, een rol nieuw wc-papier, het pakje natte doekjes, de kraan en mij ook, mijn schouder, mijn haren.

Ik kan geen afstand houden, ze heeft mij nodig, dichtbij, ik ben soms letterlijk haar steun. Als ze klaar is, stormt ze de wc af. Ze wil naar beneden, televisie kijken en was vouwen met haar favoriete begeleider. Maar dat kan niet. We moeten echt apart blijven van alle anderen, wachtend op de uitslag.

Ze moet wachten, veel wachten, terwijl ik schoonmaak, en schoonmaak, en schoonmaak, daar waar we zijn geweest. Het risico is klein maar aanwezig, dat er toch een andere bewoner snel even achter ons aan loopt, ook al letten we nog zo goed op.

We eten, we kijken filmpjes van vroeger op mijn laptop en ik breng haar naar bed.

De volgende ochtend sta ik weer klaar, ze ziet mij met mondkapje en komt wederom niet meer bij van het lachen. Wat een geluk voor haar, voor mij, voor ons, dat ze hier zo’n plezier in heeft.

En hoe opmerkzaam: als wij de slaapkamer verlaten, kijkt Anja zorgelijk achterom. Met een diepe frons op haar gezicht roept ze hard: “Euh, euh!”

Ik weet door deze woorden en de beweging met haar hoofd en nek dat het belangrijk is wat ze wil zeggen. Ik wacht. “SCHOONMAKEN!” roept ze. Het hoort na één dag al in haar routine: daar waar Anja is geweest, moet schoongemaakt worden. Ik pak een doek; komt goed Anja. Ik maak schoon.

Onrust
We lopen buiten arm in arm, anders valt ze om. Ze lijkt niet ziek, de verhoging is weg, ze is wat wiebelig door de hobbels in het weiland. Ze loopt sneller en sneller, haar arm knijpt steviger, ze begint harder te praten, gehaaster ook. Haar ogen wat groter, haar vragen eindigen in een hogere toon. Ze kijkt naar beneden als ze loopt en haar haren hangen voor haar gezicht.

Ik verleen betekenis; gespannen- onzeker- angstig. Ik merk ook dat ik zelf onrustig wordt. Dit doet wat met mij. Ik stop even met wandelen, merk dat ik een knoop in mijn maag heb, mijn buik aangespannen. Ik ben gespannen voor wat mogelijk komen gaat en mijn hoofd draait op volle toeren.

Hoe kan ik dit oplossen en voorkomen dat Anja zo ontredderd raakt dat ze misschien gaat slaan, schoppen of haren trekken? Een beschadiging voor haar, voor mij, voor onze relatie. Of een tijdelijke onderbreking, waarbij we er samen door heen komen.

Aansluiten
Haar dagroutine waarbij ze contact heeft met anderen is zo anders nu. Maar…wat gebeurt er met mij? Onderkennen van mijn eigen gevoelens is net zo belangrijk voor ons samen. Niet oplossen, ademen. Een paar diepe teugen adem. Kijken naar de horizon. Aansluiten bij wat ik zie.

Door letterlijk stil te staan zie ik, dat Anja zichzelf probeert te handhaven in deze onzekere situatie. Door snel te lopen en naar beneden te kijken. Zo vormen haar haren een soort gordijn tussen haar en mij; een vitrage waardoor ik wat moelijker bij haar naar binnen kan gluren. Ze werkt heel hard om zichzelf in de hand te houden.

Zo kan ik met haar samenwerken. Aansluiten. Ik wend mijn hoofd af en kijk in de verte. Zij kijkt naar mij, ik voel het. Ik zie een schaap in de verte en loop die kant op, in een stevige pas. Ze blijft naar mij kijken, het kan, ik kijk immers niet meer naar haar.

Ze volgt mijn blik en ziet het schaap. Schaap? Lammetjes? Ze zucht diep en begint een gesprek over een gezamenlijke herinnering. Ja, dat weet ik nog, de lammetjes die we de fles hebben gegeven, een paar jaar geleden. Ze lacht. Ik lach hardop. Zodat ze mijn lach kan horen, zien kan ze het niet. We lachen samen.  |  Door Astrid Tulleners; docent en consulent Methode Heijkoop, oprichter stichting de vier jaargetijden; wonen en dagbesteding voor mensen met een verstandelijke beperking.

Wil je reageren op dit artikel? Log dan in als abonnee!